Daarop hief hij deze orakelspreuk aan:
‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor, zo spreekt de man wiens oog geopend is, zo spreekt hij die Gods woorden hoort, die weet wat de Allerhoogste weet en ziet wat de Ontzagwekkende toont, in vervoering, met ontsloten ogen:
Wat ik zie is niet in het heden, wat ik waarneem is niet nabij. Een ster komt op uit Jakob, een scepter uit Israël. Hij verbrijzelt Moab de slapen, de kinderen van Set slaat hij neer. Het land van zijn vijand verovert hij, het land van Edom en Seïr. Israël wordt machtig en sterk, uit Jakob staat een heerser op. Wie ontkomt uit de stad brengt hij om.’
Toen zag Bileam Amalek en hief hij deze orakelspreuk aan:
‘Amalek, vooraanstaand onder de volken, zal ten slotte volledig te gronde gaan.’
Toen zag hij de Kenieten en hief hij deze orakelspreuk aan:
‘Vast staat uw woning, Kaïn, op een rots is uw nest gebouwd. Toch zult u worden weggevaagd, weldra voert Assur u weg.’
Ook hief hij deze orakelspreuk aan:
‘Wee! Wie blijft in leven als God dit alles uitvoert? Van de kust der Kittiërs komen schepen. Assur en Eber onderdrukken zij, maar ooit gaan ook zij te gronde.’
Hierna keerde Bileam naar zijn woonplaats terug, en ook Balak ging naar huis.